De Babbelboom

Aan de rand van een groot bos staat een heel oude boom. Hij staat daar al 100 jaar of misschien wel langer. Niemand weet het precies. De boom ziet er een beetje triestig uit.

Hij heeft niet zo veel takken en op die takken komen in de lente niet zoveel bladeren meer. In de boom hebben vroeger heel veel vogels een nestje gemaakt en voor hun kleintjes gezorgd. Maar nu zoeken ze een andere boom met meer takken en bladeren en dat maakt hem een beetje triestig. Vroeger kwam de eekhoorn in de boom klimmen maar dat doet hij ook niet meer. Hij klimt liever in een grote, hoge boom. Ook de specht komt niet meer op bezoek. Hij hakt met zijn snavel liever tegen een jonge grote boom om zijn voedsel te zoeken of om een gaatje te maken voor een nest. Bij mooi weer als er veel wandelaars zijn in het bos, lopen ze hem zomaar voorbij. Naar een kleine oude boom wordt er niet meer gekeken.

Op een avond, het was al donker, vloog de uil rond in het bos. Hij was een beetje moe en ging rusten op de tak van de oude boom. ‘s Nachts is het altijd heel stil in het bos maar de uil hoorde toch iets. Hij hoorde een stil gesnik, alsof er iemand weende. “Dat kan toch niet,” zegde de uil verwonderd. “Er zijn nu geen wandelaars meer en de andere dieren slapen. Het is te laat, te donker en te koud.” Net als de uil wou wegvliegen, hoorde hij het weer. Nu was het luider en hij hoorde nu echt iemand wenen. Hij keek rond en zag de takken van de oude boom bewegen. Het was de boom die weende. Voor de boom stond een stronkje bedekt met mos en daar vloog de uil naartoe. En nu zag hij het, de boom had een mond, ogen, oren en een neus. En zijn takken bewogen op en neer. “Euh, dag boom, meneer of hoe moet ik je noemen?” vroeg de uil, “en waarom heb je zo veel verdriet?”

Een beetje verlegen vertelde de boom zijn verhaal.

“Ik ben al heel oud. Ik sta al meer dan honderd jaar hier op mijn plekje aan de rand van het grote bos. Vroeger kwamen er veel vogels op zijn takken zitten om een nestje te bouwen om hun kleintjes te verzorgen. De eekhoorn kroop langs mijn stam naar omhoog, de specht hakte met zijn snavel om eten te zoeken. Maar nu ik oud ben en niet meer zo mooi, komt er niemand meer. Ook de wandelaars kijken niet meer naar mij en gaan ook niet meer op het stronkje zitten om te rusten. Ik voel me zo alleen,” snikte de boom.

“Maar, hoe komt het dat jij kan praten, en kijken, luisteren?” vroeg de uil. “Dat kan ik al van toen ik nog een jong boompje was. Maar alleen als het donker is, kan je mijn gezicht zien,” vertelde de boom. “Maar als jij hier al zo lang op dit plekje staat, dan heb je al veel gehoord en gezien?” vroeg de uil. ”En dan kan je veel verhalen vertellen!”

“Ja, dat is waar en ik vertel ook heel graag maar er is niemand om naar mij te luisteren,” snikte de uil. “Ik heb een idee” lachte de uil. “Mag ik jouw geheim aan wat kinderen vertellen, kinderen die heel graag naar verhaaltjes luisteren? Dan kunnen ze als het al een klein beetje donker wordt, op het stronkje met mos komen zitten en dan kan jij ze een verhaaltje vertellen,” vroeg de uil. “Dat is wel een leuk idee, maar gaan ze dan niet bang zijn in het donkere bos? Ze mogen ook komen als het nog licht is, maar dan moeten ze wel een toverspreuk zeggen:

‘Biebbele babbele boe

 Oren open en mondjes toe.

 Het is geen grap, het is geen droom,

 Luister naar de Babbelboom.

 Letters, woorden, zinnen,

 Laten we beginnen.’

Als ze hem helemaal juist zeggen, komt mijn gezicht tevoorschijn en dan kan ik een verhaal vertellen,” zei de boom blij.

En zo gebeurde het. De boom leerde aan de uil de toverspreuk. De uil leerde de toverspreuk aan de kinderen. En af en toe kreeg de boom bezoek van kleine, maar ook van grote mensen die stilletjes de toverspreuk zegden en op het stronkje met mos gingen zitten. En de boom vertelde de mooiste verhaaltjes….

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *