Eindelijk, het is zover.

Alffartje heeft er zo lang naar uitgekeken…

Eindelijk is het zo ver. Vanavond is het volle maan. Onze kleine blauwe vriend vertrekt dan naar het grote dierenbos waar Krisje Krekel woont. Waar is het grote dierenbos? Is het ver vliegen? Wie woont daar? Alffartje heeft zo veel vragen.

Na een rustige nacht vliegt Alffartje naar het kippenhok voor zijn ontbijt. Hij eet zijn buikje rond en vliegt nog een toertje boven de Alffarhoeve. Als hij over de Alpacaweide vliegt, hoort hij luid gehum. Enkele alpaca’s staan heel dicht bij elkaar. Alffartje vliegt lager om te zien wat er aan de hand is. Even wordt het stil en nu hoort hij een heel zacht bijna piepend gehum.  Nog een beetje lager vliegen en dan ziet hij Cloudy met heel dicht bij haar een kleine alpaca. Alffartje landt en waggelt dichterbij. De alpaca’s zetten enkele stapjes opzij om plaats de maken voor hun kleine blauwe vriend. Alffartje is nog bang van die grote dieren maar toch waggelt hij dapper tot bij Cloudy en haar kleintje.

“Hé Alffartje, blij je te zien,” fluistert de trotse mama, “mag ik je voorstellen… Pim mijn zoontje.” De kleine Pim kijkt verbaasd. Voorzichtig schuifelt hij dichterbij. Met zijn natte snoet snuffelt hij aan Alffartjes’ grote oranje snavel. “Hihihi dat kriebelt,” giechelt Alffartje, “gefeliciteerd mama Cloudy.”

Die dag brengt Alffartje nog heel wat bezoekjes aan zijn vrienden van de Alffarhoeve. Zo gaat de dag vlug voorbij en kan hij bijna kennismaken met misschien wel nieuwe vrienden in het grote dierenbos.

Zoals elke keer bij volle maan komen Chloë, Chepito en Schalulleke op bezoek. “Ah daar zijn jullie eindelijk,” fluistert Alffartje die ongeduldig staat te wachten in de holte van de knotwilg. “Waarom fluister je zo?” vraagt Chloë? “En waarom ben je zo onrustig?” wil Chepito weten. “We moeten stilletjes zijn zodat ik de muziek van Krisje en Bartholomeus kan horen. De muziek gaat me de weg wijzen naar het grote dierenbos waar ze wonen. Ik ga daar op bezoek,” vertelt Alffartje. “Ja da’s waar, je hebt dat verteld,” fluistert Schalulleke.

Het is muisstil …  ze luisteren samen…

Illustratie Anouk D’Haese 11 jaar

“Ik hoor iets,” juicht Alffartje.  En ja hoor, in de verte horen ze muziek. Alffartje spreidt zijn vleugels. “Tot ziens vrienden,” roept hij en vliegt weg. Hij spitst zijn oren en volgt de richting van het geluid. Gelukkig is het volle maan. Het licht helpt Alffartje om de juiste weg te volgen. De muziek klinkt steeds luider en luider. Hij komt dichter en dichter. Het is best een heel eind vliegen.

“Eventjes rusten,” zucht Alffartje terwijl hij landt op een dikke afgebroken tak. De muziek klinkt al heel dichtbij. Spannend!!!

Na nog een eindje vliegen ziet Alffartje een dikke oude boom staan in het midden van een open plek in het bos. Hij is prachtig verlicht door de volle maan. Krisje en Bartholomeus zitten op een bankje en spelen een vrolijk deuntje.  Maar ze zijn daar niet alleen…


Hoog in de boom blaast een eekhoorn op een groot blad. Op een dikke tak fluit een merel op een panfluit. Twee kabouters trommelen erop los en een egeltje springt heen en weer op een hoopje bladeren. Nog hoger in de oude boom zit een uil met een brilletje die twee dennenappels tegen elkaar slaat. Alffartje vliegt voorzichtig dichterbij en landt op een veilige afstand. Een egel, een merel en een eekhoorn heeft hij al vaak gezien maar kabouters nog nooit. Hij kent mensen van op de Alffartjehoeve maar deze zijn toch wel heel klein. Samen spelen ze een vrolijk deuntje en Alffartje fluit stilletjes mee.

Als de muziek even stopt, waggelt Alffartje voorzichtig dichterbij…

“WELKOM ALFFARTJE!!” roept Krisje Krekel, “wat ben ik blij dat jij er bent! Kom maar bij ons!” Ook Bartholomeus en de anderen hebben lang uitgekeken naar de komst van Alffartje.  Voor hem speelden ze hun mooiste melodie.

“Beste vrienden, mag ik jullie voorstellen… Alffartje van de Alffarhoeve,” roept Krisje. “Welkom! Welkom in het grote muziekbos!” roepen de andere leden van het orkest.

“Oh dank jullie wel!” antwoordt Alffartje, “ik zal me even voorstellen.”

“Ik ben dus Alffartje. Welk dier ik ben, weet ik niet. Ik waggel als een eend, kakel als een kip en vlieg en fluit als een vogel.  Ik had heel lang geen thuis. Ik mocht nergens blijven omdat ik een rare blauwe vogel ben. Tot ik op de Alffarhoeve kwam. Daar woon ik al een hele tijd en heb al heel veel vrienden. Zowel dieren als mensen. Elke dag en elke nacht hou ik daar de wacht bij de dieren groot en klein. Het is daar reuzefijn!” vertelt Alffartje terwijl iedereen geboeid luistert, “en wie zijn jullie allemaal?”

Alffartje wil alles weten. Wie ze zijn, wat ze doen, vanwaar ze komen… Hij wil zijn nieuwe vrienden leren kennen. Hij kent Krisje en Bartholomeus al maar hun verhaal wil hij ook graag horen.

Alffartje gaat bij Krisje Krekel zitten. En Krisje vertelt zijn verhaal.

“Zoals je weet ben ik Krisje. Ik ben een krekel, een kriebeldiertje, een insect. Samen met de andere krekels uit het bos maken we een tjirpend geluid door met onze vleugeltjes te wrijven. Een hele tijd geleden waren de bewoners het beu om elke avond naar ons getjirp te moeten luisteren. Ze vroegen om te verhuizen omdat we hen wakker hielden. Maar dat wilden we niet. We wonen hier graag in het grote bos en zonder ons avondgesjirp kunnen wij niet slapen. We zijn met alle dieren samengekomen en besloten om elke avond voor het slapengaan een klein feestje te vieren. Dan mogen de krekels tjirpen behalve ik. Ik speel graag op mijn viool. Wie zin heeft speelt mee of doet een dansje. Nu is ons feestje al voorbij en bijna alle dieren slapen al. Wij bleven langer wakker om jou te verwelkomen, Alffartje.”

Dat vindt Alffartje heel lief. Zijn grote bruine kam staat mooi rechtop.

Aan de andere kant, op het bankje, zit Bartholomeus Bij. Ook hij heeft iets te vertellen.

“Ja ja, ik ben Bartholomeus en ben nog eventjes hier in het bos. Mijn accordeon heb ik altijd bij want muziek maakt me super blij. Binnenkort vertrek ik naar de grote tuin waar de mooiste bloemen bloeien. Een echt feest voor de bijen en de vlinders. Als het lekker warm is woon ik in de tuin. Als het weer kouder wordt, kom ik naar hier om mijn winterslaap te houden. Zo heb ik heel veel vrienden. Je mag altijd eens op bezoek komen Alffartje. Krisje weet de weg. Dan kunnen jullie samen komen.”

Dat vindt Alffartje een schitterend idee. Nog meer vrienden! Fantastisch!

Hij kijkt rond. Hoog in de boom ziet hij een eekhoorntje met een grote pluimstaart. Hij maakte muziek door op een blaadje te blazen. “Wie ben jij?” vraagt Alffartje.

“Ik ben Evert. Ik ben een eekhoorn en eet heel graag nootjes. Het grote bos is al heel lang mijn thuis. Hier wonen veel eekhoorntjes maar de anderen slapen al. Krisje heeft al heel veel over jou verteld en ik kon niet wachten om je te ontmoeten. Iemand als jij is er hier nooit geweest. Je ziet er een beetje anders uit en met jouw grote oranje snavel maak je een heel mooi geluid. Blijf je vannacht bij ons in het bos? Dan kan je slapen in de holle boom op een bedje van mos.”

“Heel graag,” antwoordt Alffartje, “het is al veel te laat om terug naar huis te vliegen.”

Enkele takken hoger zit een zwarte vogel. Hij speelde op een panfluit. Alffartje gaat ook met hem een praatje maken.

“Dag Alffartje, welkom in ons bos. Morris is mijn naam en ik ben een merel. Jij kan mooi fluiten. Ik kan dat jammer genoeg niet meer. Op een avond vloog ik door het dierenbos. Ik zag een vrouwtjesmerel en voor haar floot ik mijn mooiste lied. Het was al bijna donker en had haast. Ik had deze holle boom niet gezien en botste ertegen. Mijn oranje snavel kreeg een deuk en een gaatje. Sindsdien kan ik niet meer fluiten en blaas ik op mijn panfluit. De kabouters hebben mijn snavel verzorgd en ik ben hier gebleven. Met al mijn vrienden ben ik heel gelukkig.”

“Oh Morris, wat erg,” zegt Alffartje en geeft hem een dikke knuffel. Verbaasd kijkt Alffartje naar de twee mensjes die in het gras op een boomstronkje zitten. “Kabouters? Die bestaan toch niet echt?” denkt de kleine blauwe vogel. Voorzichtig vliegt Alffartje naar beneden en landt naast de kabouters.

“Mag ik even storen?” vraagt Alffartje die nog nooit kabouters heeft gezien.

“Dat mag je,” antwoordt het kaboutervrouwtje, ”kom er gezellig bijzitten.” Het kaboutermannetje vertelt

“Wij zijn Kaatje en Kasper, twee kabouters en ja hoor, wij bestaan echt. Mijn vrouwtje en ik woonden vroeger in het grote Berkenbos. We konden daar niet blijven want daar is iets ergs gebeurd. We woonden daar in een holle berk. Op een morgen schrokken we wakker Er was zo veel lawaai dat onze oortjes er pijn van deden. Grote mannen kwamen in het bos en zaagden alle bomen om. Zo erg…. Alle dieren zijn het bos uitgevlucht. Een hele grote duif heeft ons geholpen. We mochten op haar rug zitten en toen hebben we heel lang gevlogen. Ze vloog hier in het bos en zette ons naast de dikke holle boom neer. Krisje heeft ons toen gevonden. Hij had medelijden en beloofde ons dat we mochten blijven als we lekkere dingen voor de dieren wilden maken. Dat wilden we heel graag. Ik zorg nu voor de gewonde dieren en Kaatje maakt heel wat lekkers klaar. Blijf jij hier ook wonen? Dan kan je proeven van haar lekkere bessentaart?”

“Nee nee,” lacht Alffartje, ”ik kom op bezoek. Ik woon op de Alffarhoeve samen met nog vele andere dieren. Krisje en Bartholomeus zijn daar al geweest en nodigden me uit om eens naar het grote dierenbos te komen.“Hooaaah,” geeuwt Alffartje. Hij is heel moe en wil graag gaan slapen. Maar niet voor hij op bezoek is geweest bij Meneer Uil. Die zit op de hoogste tak van de holle boom. Van daaruit kan hij alles goed zijn. Hij is de oudste bewoner van het bos. Alffartje vliegt er naartoe en gaat naast hem zitten.

“Hoe hoehoehoe, dag Alffartje, ik zag je geeuwen. Leuk dat je toch nog even langs komt. Na zo een lange reis zal je goed slapen in de holle boom. Ik zal me even kort voorstellen. Ze noemen me ‘Meneer Uil’ omdat ik al heel oud ben. Zoals alle uilen slaap ik als jullie wakker zijn. Ik ben dan wakker als jullie gaan slapen. Beetje raar hé. Ik draag een brilletje om je beter te kunnen zien. Mijn ogen houden niet van het licht. Ik kan beter zien in het donker. Als de dieren slapen waak ik over hen. Ik vlieg rond tijdens de nacht en af en toe rust ik uit op deze hage tak. Nu is het de hoogste tijd voor mijn eerste vlucht want de meeste dieren slapen al. Tot ziens Alffartje.

Krisje is nog wakker. Hij wacht op Alffartje. De kleine blauwe vogel vliegt naar beneden en landt naast een hoopje bladeren. “Pas op,” fluistert Krisje, “daar slaapt Evert de egel. Hij ligt onder de blaadjes.” Evert wordt wakker en piept tussen de blaadjes.

“Hooaah,” geeuwt Evert. “We praten morgen hé. Ik ben heel moe. Hooaah. Slaapwel!”

“Slaapwel. Tot morgen,” zegt Alffartje.

Krisje toont zijn bedje van mos in de holle boom. Even later is het muisstil in het bos. Je hoort alleen het slaan van de vleugels van Meneer Uil en af en toe een stille ‘hoe hoehoehoe.’

Wordt vervolgd

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *