Aan de rand van het bos waar de babbelboom staat, vind je prachtige paddenstoelen. Er zijn grote, kleine, dikke, dunne, witte, zwarte,bruine een rode met witte stippen. Dat zijn de vliegenzwammen. Die staan het dichtste bij de babbelboom. Elk jaar in de herfst zijn ze daar weer.
Tijdens een wandeling door het bos kwam Lena voorbij de Babbelboom. Lena wilde even rusten en zette zich neer op het stronkje met mos en zei de toverspreuk:
‘Biebbele babbele boe
Oren open en mondjes toe.
Het is geen grap, het is geen droom,
Luister naar de Babbelboom.
Letters, woorden, zinnen,
Laten we beginnen.’
Langzaam werd de boom wakker en zei: “Dag Lena, ik ben blij dat je op bezoek komt. Kan ik je plezieren met een verhaaltje? En waarover mag het verhaaltje gaan?”
Lena zei natuurlijk ja en vroeg, “ken je een verhaal over een dwergje?”
De Babbelboom knikte ja en vertelde:
Er was eens een dwergje. Zijn naam was Daan. Daan woonde met mama en papa dwerg in een groot bos. Met z’n drietjes hadden ze een holle boom ingericht tot een heel gezellig huisje. Daan hield heel erg veel van kleuren. Maar in het bos was het al een hele tijd heel donker. Al weken na elkaar was het bewolkt en het regende ook vaak. “De zon laat zich weer niet zien vandaag. Ze zal op vakantie zijn,” lachte papa dan. Maar Daan kon echt niet lachen. Hij werd echt verdrietig van het slechte weer. Buiten spelen mocht hij niet als het regende. “Ik ben het zo beu om binnen te moeten blijven,” zeurde Daan.