Wind, kou, sneeuw of regen… niets houdt Sverre tegen om in de tuin te ravotten. En nu is het lente. Volgens Sverre de leukste tijd van het jaar.
Sverre heeft zijn eigen tuintje. Een deel is bloementuin en een deel moestuin. In de bloementuin staat ook een bijenhotel waar binnenkort de knuffelbijtjes weer op bezoek zullen komen. Om in de moestuin te werken is het nog te vroeg want soms vriest het nog ’s nachts. Maar in zijn bloementuintje is al wat te beleven. De eerste jonge plantjes steken hun kopje op. Elke dag gaat Sverre kijken wat er groeit en bloeit. Vandaag is het een zonnige dag en… er is bezoek. “He, zijn jullie er ook weer,” lacht Sverre als hij de bijtjes in en uit het bijenhotel ziet vliegen. Het is daar een drukte van jewelste. Allemaal bezige bijtjes …
Sverre is ook heel creatief en maakt met schatten uit de bloementuin een prachtig kunstwerk. Een bloemenhaasje met voorjaarsbloemen, grassen en blaadjes. “Voor jou, mama,” zegt Sverre als hij zijn haasje aan mama geeft. “Oh, Sverre, prachtig,” zegt mama blij en ze hangt het aan het prikbord in de keuken.
Als het bedtijd is, neemt Sverre, zoals elke avond een boek om nog wat te lezen in zijn bed. Vandaag kiest hij “het dikke kriebelbeestenboek.” Kazimir zit nog te wachten op het nachtkastje op het heel speciale nachtlampje. “Oh Kazimir, ik was je bijna vergeten,” lacht Sverre. Hij zet zijn knuffel naast het boek. Hij opent het boek en terwijl het licht tussen de bladeren schijnt, spert Kazimir zijn ogen wijd open en zijn blauwe muts gaat rechtop staan. “Ga je vannacht weer op avontuur?” vraagt Sverre aan Kazimir. “Ik ben eigenlijk nog te moe om op avontuur te gaan. Wil jij nog eens gaan?” zucht Kazimir. “Oh ja natuurlijk wil ik dat!” roept Sverre blij. “Ssssst, stilletjes,” fluistert Kazimir, “welk boek ging je lezen voor het slapengaan?” Sverre toont het boek. “Het dikke kriebelbeestenboek,” leest Kazimir. Ondertussen is Sverre op de rand van zijn bed gaan zitten. “Weet je nog hoe het moet?” vraagt Kazimir een beetje ongerust. “Ja hoor. Ik moet in het licht van het boek kijken en de toverspreuk ‘Meteo Livio Recanto’ zeggen. Dan knijp ik mijn ogen stijf dicht en ik mag ze pas weer openen als ik een schok voel. En dan zal mijn avontuur beginnen. Voor de zon weer opkomt moet ik weer op de plek zijn waar ik mijn ogen opende en mijn avontuur begon. Dan knijp ik mijn ogen weer stijf dicht en zeg ik de spreuk achterstevoren ‘Recanto Livio Meteo’. Als ik dan weer een schok voel, zal ik terug in mijn bed liggen,” zegt Sverre ongeduldig. “Dat heb je heel goed onthouden,” zegt Kazimir opgelucht, ”je bent er helemaal klaar voor. Veel plezier en geniet van je tweede avontuur.”
Sverre kijkt in het licht van het boek, zegt de toverspreuk ‘Meteo Livio Recanto, en knijpt zijn ogen stijf dicht. Even later voelt hij een schok en opent hij zijn ogen…
Sverre kijkt verwonderd rond. Hij zit op de grond met zijn rug tegen de steel van een reusachtige paddenstoel. Hij heeft laarzen aan en op zijn hoofd staat een knalrode puntmuts. “Wat een reusachtige paddenstoel! Of ben ik misschien weer klein geworden? Zo klein als een kabouter? Of ben ik een kabouter misschien?” schrikt Sverre terwijl hij aan de rode puntmuts voelt. Ja hoor, Sverre zal als kabouter zijn nieuwe avontuur beleven. “Hé mijn ‘dikke kriebelbeestenboek‘ is hier ook. Maar het is wel een heel pak groter nu,’ zegt Sverre terwijl hij het boek opent. Bij het openen van het boek gebeurt er iets heel raar. Sverre wordt nog kleiner en wordt in het boek gezogen. “Help, help!” roept Sverre bang.
Even later staat Sverre in een grote tuin waar reusachtig grote bloemen staan en heel veel kriebelbeestjes zijn. Hij ziet een lieveheersbeestje, een slak en een groene rups. En rond de bloemen vliegt een prachtige vlinder. Met een bang hartje maakt kabouter Sverre een wandeling in de prachtige tuin. Het is wel even schrikken als een reusachtige slak heel rustig komt voorbijgekropen. De slak is bijna zo groot als Sverre.
In de tuin staat een grote lavendelstruik. Op één van de paarse bloemen zit een grote dikke bij. Sverre houdt van het gezoem van de bijtjes die in zijn bloementuin naar het bijenhotel komen. Maar deze bij maakt een oorverdovend geluid. Kabouter Sverre trekt zijn rode puntmuts over zijn oren. “Zoem, zoem, zoem, wat kom jij hier doen?” zoemt de dikke bij die nu naast Sverre vliegt. Hij houdt zijn handen voor zijn oren. “Wat maak jij veel lawaai dikke bij” roept Sverre. “Bij, bij, ik ben geen helemaal geen bij. Ik ben een hommel,” zegt de hommel boos. “Is dat dan niet hetzelfde?” vraagt kabouter Sverre. “Nee nee, wij, de hommels, werken veel harder dan de bijtjes. In een uurtje bezoeken wij twee keer zoveel de bloemetjes om nectar uit te halen. En wij zijn ook veel vroeger wakker uit onze winterslaap. Van als de winter voorbij is zijn we al aan het werk om de eerste bloemen te bezoeken. En als het nog te koud is dan gaan we heel hard bibberen en zoemen tot we het weer warm krijgen. Dag kabouter! Ik ga nu verder werken hé,” zoemt de hommel terwijl hij terug naar de lavendelbloemetjes vliegt. “Dag hommel!” roept kabouter Sverre. Maar de hommel hoort het niet meer door zijn luid gezoem. Sverre loopt vlug een eindje verder. Daar is het weer rustig.
Op een blad van een grote groene struik zit een prachtige libel. Met open mond staat kabouter Sverre vol bewondering te kijken. Hij vindt een libel sprookjesachtig mooi. Voor hem zijn dat de mooiste insecten die er bestaan. Heel voorzichtig sluipt hij dichterbij om de libel heel goed te kunnen bekijken. “Kom maar wat dichterbij kabouter,” zegt de libel met een fijne stem. “Heb jij me al gezien? Ik sta helemaal achter jou?” vraagt Sverre verwonderd.
“Ik kan heel goed zien want ik heb heel speciale ogen. Ze bestaan uit heel veel kleine mini-oogjes die in twee grote bollen op mijn kop staan. Zo kan ik in één keer naar alle kanten tegelijk kijken en dat is heel handig,” vertelt de libel. “En jij kan ook heel goed vliegen hé?” vraagt Sverre. “Ja hoor, ik kan wel vijftig kilometer per uur vliegen. En kijk eens naar mijn vleugels… dat zijn eigenlijk vier vleugeltjes en hiermee kan ik in de lucht blijven hangen en lijk ik op een helikopter. De libel toont aan Sverre wat ze bedoelt. “Prachtig, fantastisch!” roept Sverre. Hij geniet ervan om de libel van zo dichtbij te zien. Het lijkt wel een droom… Maar dan vliegt ze verder en zwaait met haar vleugels. En Sverre zwaait terug…
Terwijl hij nog nageniet van zijn ontmoeting met de prachtige libel wandelt Sverre nog een eindje verder in de tuin. En dan blijft hij staan bij een tak waar een heleboel mieren kruipen. Ze zijn allemaal op weg naar een grote mierenhoop. Een praatje maken met de mieren lukt Sverre niet. Ze zijn veel te druk bezig. Maar samen zingen ze een liedje waardoor Sverre heel veel te weten komt over de dappere kriebeldiertjes.
Wij zijn de mieren van de mierenhoop en doen allemaal wel wat.
De ene mier die zorgt voor dit en de andere zorgt voor dát.
De één zorgt voor de jongen en een ander is soldaat.
Die zorgt dat er geen vreemde mier in het nest naar binnen gaat.
Er gaan ook mieren druk op zoek naar dingen om te eten
En laten dat, als er iets is, aan de andere mieren weten.
Die volgen dan het paadje dat de eerste mier bedacht.
En in optocht wordt het eten daarna naar het nest gebracht.
Wel honderdduizend mieren in een prachtig mierennest
Eén koningin legt alle eitjes en de andere doen de rest!
Nu baant kabouter Sverre zich een weg door het lange gras want daar zitten ook kriebelbeestjes die hij wil zien.
Het eerste wat hij daar ziet is een vlieg die ondersteboven aan een grote grasspriet hangt. Kabouter Sverre kijkt door zijn benen ondersteboven naar de vlieg. “He, een gek kaboutertje,” lacht de vlieg terwijl hij met zijn voorpootjes zijn snoetje schoonveegt,” waarom sta je zo raar naar mij te kijken?” De vlieg komt naast Sverre op de grond zitten. “Zeg vlieg, waarom ben je altijd zo druk bezig met je pootjes? Zit jij dan nooit eens stil?” zucht Sverre. “Ik ben een super proper diertje en ik ben altijd bezig om mezelf schoon te maken. Anders heb ik bij het vliegen te veel last van dat extra gewicht dat ik moet meenemen. En omdat ik dat doe, kan ik wel zeven kilometer per uur vliegen. Bye bye, zwaai, zwaai!” roept de vlieg en daar vliegt ze weg…
De vlieg is nog maar net uit het zicht verdwenen of daar is die prachtige vlinder weer. Hij fladdert heen en weer tot hij zich neervlijt op een prachtige bloem. “Dag kleine kabouter,” zegt de vlinder. “Wat zeg je?” roept Kabouter Sverre, ”ik kan je niet verstaan want jij zit zo hoog.” De vlinder fladdert naar beneden en landt tussen het hoge gras. “Ik zei ‘dag kleine kabouter’”, lacht de vlinder. “Dag prachtige vlinder,” zegt Sverre, ”ga jij me ook iets over jou vertellen?” De vlinder kijkt verwonderd. “Iets vertellen, Waarom?” vraagt hij. “Wel ik ben hier op bezoek in deze prachtige tuin en ik heb al met heel wat kriebeldieren kennisgemaakt en ze hebben me allemaal iets vertelt over zichzelf,” zegt Sverre. “Ah, ok,” lacht de vlinder, ”dan zal ik dat ook doen.” Hij spreidt zijn vleugels en laat al zijn prachtige kleuren zien. Het zijn er zeker tien. Dan gaat hij weer rustig zitten en sluit zijn vleugels weer. En de vlinder vertelt een leuk verhaaltje over zichzelf.
Eest was ik een rupsje, en ik zat op een blad.
Ik was een rupsje, en ik at en at en at.
Ik was een rupsje, en ik spon en ik spon.
Ik was een rupsje, en ik spon een cocon.
Het was een huisje, zo zacht als satijn.
Het was een huisje, en ik sliep er zo fijn.
En toen de zon scheen, toen merkte ik pas.
dat ik een vlinder, dat ik een vlindertje was.
En ik kon vliegen, wat ik vroeger niet kon.
En ik kon vliegen en ik vloog naar de zon.
“Nee, wacht nog even!” roept Sverre als de vlinder wil wegfladderen. “Ik wil je nog iets vragen! Hoeveel verschillende soorten vlinders bestaan er?” De vlinder vouwt zijn vleugels weer dicht. “Heel veel, er zijn meer dan duizend verschillende soorten. Dan zijn er ook nog nachtvlinders en dagvlinders. Ik ben een dagvlinder want ik vlieg overdag. De nachtvlinders die vliegen ’s nachts. Kijk daarboven op de bloem zit er een te wachten tot het straks donker wordt. Dan ga ik slapen en dan wordt hij wakker en gaat hij rondfladderen.
Kabouter Sverre schrikt. “Wordt het hier bijna donker misschien?” vraagt hij. “Dat zal niet lang meer duren want kijk, het gras wordt weer nat. En dat gebeurt altijd als het weer frisser en vochtig wordt voor de nacht komt. “Oh, dan ben ik hier al veel te lang gebleven!” roept Sverre geschrokken. “Dag vlinder, ik moet er vandoor!” De vlinder begrijpt er niets van, spreidt zijn vleugels en fladdert weg. “Maar hoe geraak ik weer uit de bloementuin, terug in het bos?” roept Sverre naar de vlinder. Maar die is al verdwenen. “Kom eens hier, ik kan je helpen!” Het is de nachtvlinder die al wakker geworden is. “Oh, ben jij al wakker?” roept Sverre bang. “Rustig, rustig. Geen paniek. Zie je die grote pluisebol? Als je alle pluisjes hebt weggeblazen, zal je terug in het bos bij de grote witte paddestoel zijn.” Sverre blaast en blaast en blaast en als het laatste pluisje weggevlogen is, staat kabouter Sverre weer in het bos, bij de paddenstoel. En naast de paddenstoel ligt ‘het dikke kriebelbeestenboek’. Oef, het is nog donker,” zucht Sverre.
Sverre neemt zijn boek stevig vast en knijpt zijn ogen stijf dicht. “Meteo Livio Recanto” Sverre zegt de spreuk… maar er gebeurt niets. “Oh nee, ik heb het weer verkeerd gezegd!” roept Sverre bang, “en de zon komt bijna op!” “Recanto Livio Meteo” Sverre krijgt weer dat raar gevoel. Het lijkt wel of hij weer vliegt. Even later voelt hij een schok en voorzichtig opent hij zijn ogen… Sverre ligt in zijn bed met naast hem ‘het dikke kriebelbeestenboek’. Het is nog donker in zijn kamer. Op zijn nachtkastje zit Kazimir te wachten met zijn ogen open en zijn blauwe muts rechtop.
“Welkom terug! Hoe was het avontuur?” vraagt Kasimir. “Ongelofelijk mooi! Wat een prachtig avontuur was dat!” zucht Sverre. Hij is nog steeds onder de indruk. Maar daar komt mama de trap op. Hij doet vlug het lichtboek toe. Kazimir gaat er bovenop zitten en sluit zijn ogen. Zijn blauwe muts hang weer slap. “Sverre, opstaan! Goeiemorgen, goed geslapen?” vraagt mama. “Ja hoor, en ik had een prachtige droom,” lacht Sverre. Als mama de kamer uit is, doet Kasimir zijn ogen weer open en zijn muts staat weer rechtop. “En hoe was het avontuur nu?” vraagt hij ongeduldig. “Fantastisch! Ik zal het je vanavond allemaal vertellen. Nu heb ik geen tijd, ik moet naar school,” zegt Sverre gehaast, ”tot vanavond.” Kazimir sluit zijn ogen. De muts gaat weer hangen. “Tot vanavond Sverre,” fluistert hij.